Deel IV Uit menselijk oogpunt
H17 Menselijke waardigheid
In moderne populaire wetenschap heeft de mens geen speciale waardigheid; de mens wordt gezien als de toevallige uitkomst van door toeval gestuurde processen. Begin de serie evolutionaire processen opnieuw vanaf het begin en de uitkomst zal waarschijnlijk niet een menselijke soort zijn zoals wij die kennen. Deze visie op de mensheid is op zichzelf de uitkomst van een eeuwenlang proces in verschillende disciplines.
In de astronomie leerde Copernicus (1473-1543) dat de aarde niet het middelpunt van het sterrenstelsel is. Daarna gevolgd door de ontdekking dat het melkwegstelsel slechts één van de enkele honderden miljarden stelsels is.
Vanuit de geologie wordt de ouderdom van de aarde inmiddels op 4.5 miljard jaar geschat, waar Newton (1643-1727) deze schatte op ca. 6000 jaar.
De filosoof Spinoza (1632-1677)) leerde dat de vrije wil van de mens een illusie is. Zie Spinoza’s Determinism. En velen volgden hem daarin.
Marx (filosoof en econoom, 1818-1883) verklaarde de geschiedenis van de mens vanuit de verdrukking door de heersende klasse; religie was voor hem een van de middelen die daarbij ingezet werden, zie bijvoorbeeld hier.
In de biologie kwam Darwin (1809-1882) met de evolutietheorie waarin verwantschap tussen mensen en dieren wordt geleerd.
De psycholoog Freud (1856-1939) leerde dat menselijke gedrag gedreven wordt door sexuele en doodsinstincten. Religie werd uitgevonden vanwege de schuldgevoelens veroorzaakt door de gevolgen van het doodsinstinct. Meer hier.
Het neo-darwinisme (eind 19e eeuw - heden) ontneemt de mens zijn eventuele trots op zijn altruïsme met de bewering dat onbaatzuchtig handelen voortkomt uit het door willen geven van de genen aan de volgende generatie.
Citaat p.254. Samengevat: wij zijn niets, onze planeet stelt niets voor, en ons bestaan is hooguit een flits in de tijd. Onze edelmoedigste gedachten verhullen plat eigenbelang. Er is geen vrijheid, alleen noodzakelijk-of erger: blind toeval. Waarheid bestaat niet, alleen het verhaal van de overwinnaar. Morele schoonheid is een fabel, de macht van de sterkste is de realiteit. Historicus Will Durant geeft een ragfijne typering van deze geclusterde houdingen, deze overheersende mentaliteit die hij op een bepaald punt in de ontwikkeling van iedere beschaving als normaal beschouwt. Op een gegeven moment komt er een clash tussen religie en wetenschap. De wetenschap wint. Scepticisme wordt steeds meer de norm.
Tegenover het ontnemen van de mens van al zijn waardigheid staat in het eerste artikel van de verklaring van de rechten van de mens van de VN dat alle mensen vrij en gelijk in waardigheid geboren zijn, waarmee de waardigheid van de mens juist benadrukt wordt. Ook hier zijn in de geschiedenis culturen en personen aan te wijzen die dit erkenden. De bijbel is zo’n bron; daarin wordt geleerd dat de mens naar Gods beeld geschapen is als vrij schepsel. De mens is een waardig wezen omdat hij in vrijheid keuzes maken kan. Deze waardigheid is daarmee direct verbonden met moraal.
Kant (1724-1802) maakte ook de koppeling tussen moraal en waardigheid, moraal is voor hem het enige wat een mens waardigheid kan geven.
Zo is er een tegenstelling tussen enerzijds een nadruk op menselijke waardigheid en anderzijds het volledig ontnemen daarvan in de wetenschap.
Citaat (p. 257); Sacks over de zelfvernedering vanuit de wetenschap. En het is volkomen ongegrond. Het feit dat wij maar een kleine ruimte van het universum bewonen en een korte periode van de totaaltijd meegaan zegt niets over onze betekenis of gebrek daaraan. Zeker, we hebben donkere driften, maar we hebben ook hoge idealen, en die energie kan ons boven de zuigkracht van de driften uittillen. Er bestaat geen logica die ons dwingt tot acceptatie van de ‘hermeneutiek van het wantrouwen’1 van de marxisten, freudianen en neodarwinisten, die stelt dat wij niet menen wat we zeggen, dat alle menselijke communicatie misleiding dan wel zelfmisleiding is. Dit is, kort en goed, puur cynisme, en dat heeft een ondermijnend effect op het vertrouwen als de basis van alle menselijke relaties en instellingen.
Door de ontwikkelingen door wetenschappers in gang gezet wordt de mens ontmenselijkt, de mens is namelijk meer dan de som van wat wij van de mensheid weten.2 Er zijn spirituele aspecten die niet wetenschappelijk geanalyseerd kunnen worden. Menen dat de wetenschap dit wel kan is in feite afoderij.
De bestudering van de natuur en de mens kan ons geen morele basis verschaffen. Elke cultuur heeft echter wel op een of andere wijze een moraal ontworpen. De ontwikkelingen in de wetenschap hebben dit verontachtzaamd; voor de wetenschap is niets heilig en dus is er geen heiligschennis, bestaat er geen Rechter en daarmee ook geen gerechtigheid. Wat overblijft is nastreven van eigen begeerten.
De wetenschap die alles ziet vanuit oorzaak en gevolg, houdt geen rekening - en kan dat ook niet - met menselijke vrijheid. Het is niet verwonderlijk dat de wetenschap uitkomt bij een vorm van determinisme, d.w.z. alles ziet als oorzaak en gevolg, vrijheid bestaat niet. Met de vrijheid verliest de mens zijn waardigheid die juist gegrond is op zijn vrijheid. Het is daarom logisch dat de wetenschap uitkomt bij de conclusie dat de mens niets meer is dan een nietig product van toevalsprocessen. Een conclusie waarmee de mens al zijn waardigheid kwijt is.
De opdracht voor nu is het belang van moraal weer duidelijk voor het voetlicht te brengen.
Een exponent van het hedendaagse denken is Harari die schrijft over dataïsme, de mens als resultante van dataprocessen, bestuurd door algoritmen. Het discutabele van zijn visie blijkt uit zijn conclusies in de vorm van drie vragen die hij stelt (p. 260). Ten eerste ziet Harari niet dat een organisme, al wordt deze wellicht gestuurd door een serie algoritme, nog steeds meer is dan die algortimen, zoals een muziekstuk meer is dan een serie geluidsgolven. Ten tweede poneert hij dat hoog-intelligente algoritmen ons beter zullen kennen dan wij onszelf kennen. Onzin omdat een algoritme helemaal niets weet. En buiten dat, een mens kan voorpelbaar zijn, maar blijft zelf uiteindelijk keuzes maken en beslissingen nemen. Ten derde stelt Harari de vraag wat wardevoller is, intelligentie of bewustzijn. Een verkeerde vraag. Het gaat niet om bewustzijn, dat hebben dieren ook, hetgeen de mens onderscheidt is zelfbewustzijn, het vermogen om op twee manieren naar onze omgeving te kijken. Enerzijds vanuit ons directe subjectieve bewustzijn en anderzijds vanuit het oogpunt van een externe waarnemer. Deze objectieve kijk maakt het mensen mogelijk naast keuzes vanuit eigen begeerten ook keuzes te maken rekening houdend met effect op anderen. Dit vermogen maakt ons morele schepsels met vrijheid en verantwoordelijkheid.
Vrijheid heeft overigens vanaf de jaren 1960 een andere inhoud gekregen alsof het zou gaan om absolute vrijheid van zelfexpressie, een volledig ik-gerichte vrijheid.
Tegelijkertijd beweren wetenschappelijke disciplines, zie hiervoor, dat vrijheid een illusie is. De tegenspraak met de invulling van het vrijheidsbegrip vanuit de jaren 1960 staat hier diametraal tegenover, het zijn onverenigbare uitgangspunten.
Citaat en samenvatting
(p. 264) Wij kunnen de wereld niet alleen vanuit ons eigen perspectief zien, maar ook vanuit dat van anderen. Hieraan danken we he privilege en de verantwoordelijkheid dat we morele wezens zijn, voor zover bekend als enigen in het universum. Het is waar dat er meer sociale wezens zijn. Sommige diersoorten hebben basale hulpmiddelen ontwikkeld. Andere hebben een of andere vorm van taal ontwikkeld. Maar tot dusver is niets of niemand in de buurt gekomen van wat wij zouden omschrijven als moraal.
Onze existentie als morele personen, het feit dat we objectief naar onze wensen en driften kunnen kijken, dat we nee kunnen zeggen tegen dingen waar we zin in hebben omdat we weten dat anderen daar last van krijgen, het ervaren van keuze als tegelijkertijd de uitdaging de glans van het menszijn, dit alles maakt ons ander en verleent het menselijk leven waardigheid. We zijn geen insecten, schuimvlokken, slijmzwammen of rimpelingen in de kosmische flow.3 We zijn dan misschien het stof der aarde, maar Gods adem is in ons, zegt de Bijbel. We hebben onsterfelijke hunkeringen. Wij zijn het morele wezen.
Ter bespreking
- Sacks benadrukt het belang van de vrijheid van de mens om keuzes te maken, rekening houdend met de gevolgen voor een ander. Is dit te rijmen met de noodzaak van een Verlosser die onze zonden wegdraagt?
- Was je bekend met ontwikkeliongen in de wetenschap die Sacks beschrijft over wat menszijn betekent (zie eerste alinea op p. 251 en laatste aliena’s op p. 264)? Is het nuttig om hiervan kennis te nemen?
H18 Zingeving
De verandering van een wij- naar een ik-cultuur heeft ook gevolgen voor zingeving. In een wij-cultuur is zingeving gerelateerd aan bijdragen aan de gemeenschap, dienstbaar zijn aan de ander en/of aan God. In een ik-cultuur wordt zingeving egocentrisch ingevuld: zoals nastreven van financiële voorspoed of gelukservaringen. Er is een verband tussen moraal en zingeving, maar niet één op één. Mensen kunnen vanwege verlangen naar zingeving, amorele keuzes maken die anderen benadelen, door volledige in te zetten op een bepaald project ten koste van relaties met dierbaren. In het algemeen vindt zingeving zijn doel in iets buiten onszelf, en dat is in een extreem ik-gerichte cultuur een zware taak.
Zonder zingeving leven is een onmenselijk zware opgave. De levensgeschiedenis van David Foster Wallace (1962-2008) illustreert dit. Hij werd gezien als een groot auteur, maar als het om moraal ging dan bekende hij uit een generatie te komen ‘met een erfenis van nul komma nul op het gebied van betekenisvolle morele waarden.’ (p.267). Zijn leven werd getekend door depressies en hij maakte er zelf een einde aan. Filosofen die zijn leven geanalyseerd hebben (Sean Dorrance Kelley en Hubert Dreyfus), zagen het verband tussen zijn levensfilosofie en zijn tragische leven en betrokken dat op een hele generatie. Als oplossing voor deze generatie zien zij in allerelei bronnen van extase, zoals bij sportwedstrijden en concernten wel beleefd kunnen worden. Het is de vraag of amusement het antwoord kan zijn op de grote levensvragen naar zingeving.
Nietsche waarschuwde al voor de gevolgen van een leven zonder God, confrontatie met ondraaglijke totale leegte en stilte. Filosofen zijn zich hiervan bewust, naast al genoemde Kelley en Dreyfus, die dit beschrijven in het boek ‘All things shinging’, wijst Yuval Harari alle pogingen tot zingeving van de hand. Er is geen plaats voor een duidend verhaal in zijn filosofie. Betekenis bestaat niet, anders dan in de vorm van het lot, typisch denkwijze vanuit heidense culturen. Anders zijn de monotehïstische religies waar niet het lot bepalend is, maar geloof. Postmodernisme wijst dit af, er is geen ‘groter verhaal’ buiten onszelf. Dit ontkent de rol van verhalen voor een mens en in het bijzonder van religie dat het verhaal vertelt van hoe de samenhang is tussen de dingen die de wetenschap biedt. Wetenschap gaat over het hoe, religie over het waarom.
In zekere zin zijn mensen de auteur van hun eigen verhaal. Wat de kracht van dat auteurschap teweeg kan brengen wordt geïllustreerd met de levensgeschiedenissen van Steve Job en J.K. Rowling (p.272-275). Het zijn ook voorbeelden van verhalen die zijn geworteld in een joods-christelijke cultuur waarin tijd niet als een cyclisch wordt beschouwd, maar als een lineair gebeuren wordt beschouwd. Waarin lijden niet als lot wordt gezien, maar verlossing daarvan in de toekomst wordt gezien op grond van geloof. Geloof dat ook aanzet om nu lijden van anderen waar mogelijk te verlichten. Zingeving dat zijn oorsprong zo vindt in het grote religieuze verhaal, is sterk moreel gekleurd.
Opmerkingen
- p.267 2e alinea. David Foster Williams moet (vermoedelijk) zijn David Foster Wallace.
- video van gesprek tussen Sacks en Dawkins in debat over relatie
Ter bespreking
- Trekt Sacks niet te vergaande conclusies uit de levensgeschiedenissen van Steve Jobs en J.K. Rowling?
- Wat betekent zingeving voor jou? Herken je invloed van post-modernisme o jouw denken als het over zingeving gaat?
H19 Waarom moraal?
Samenleven vraagt zowel competitie als samenwerking. Een conclusie van zowel Charles Darwin (1809-1882) als van Alexis de Tocqueville (1805-1859). Darwin stuitte daarin op een inconsequentie in zijn theorie van het overleven van dw sterksten, namelijk dat voor groepen geldt dat juist opoffering en samenwerking een groep doet overleven. De Tocquevillen, een Frans historicus, fascineerde het dat religie in Amerika geen politieke macht had maar wel de belangrijkste invloed in de samenleving was, juist vanwege het afzien van politieke macht. Het intrigeerde hem ook dat in de samenleving heel veel buiten de politiek om geregeld werd in verenigingen voor van alles en nog wat. Het bracht hem tot de conclusie dat gezinnen en gemeenschappen wezenlijk zijn voor een gezonde democratie want daar floreert altruïsme waar die groepen van afhankelijk zijn.
Mensen zijn eerder opofferingsbereid voor verwanten dan voor onbekenden. Moraal begint dan ook bij verwanten. Bioloogisch kan dit verklaard worden uit het verlangen om genen door te willen geven.4 Maar waar komt moraal ten opzichte van niet-verwanten vandaan? De speltheorie geeft met het ‘gevangenendilemma’ een verklaring; de ander behandelen zoals jezelf behandeld wordt, strekt de groep tot voordeel ook als dit vanuit puur persoonlijk oogpunt niet de meest rationele keuze is. Deze ‘gouden regel’ - behandel de ander zoals de ander jou behandelt - blijkt de eenvoudigste basis voor een groepsmoraal die tot onderling vertrouwen leidt. Omdat dit een beroep doet op het geheugen is de maximale groepsgrootte beperkt tot rond de 150 personen.
Moraal voor grotere groepen is waar religie een rol speelt, de rol van door God (of de goden) opgelegde regels/maatstaven. In het bijzonder hebben de monotheïstische religies omvangrijke morele gemeenschappen voortgebracht, veel groter dan op grond van verwantschap mogelijk is. Door het internaliseren van de religieuze normen wordt de mens tot cultuurscheppend wezen.
Samenlevingen kunnen niet slechts functioneren op basis van macht en competitie, de terreinen van de staat en de markt. Moraal is nodig om gemeenschappen te creeëren. Het individualisme is daarmee een grote bedreiging voor (Westerse) samenlevingen, omdat moraal, samenwerken en collectief denken ten onder gaan in een doorgeschoten geïndividualiseerde samenleving.
Samenvatting: zie p. 267, laatste alinea.
Opmerking
p. 281, 3e alinea. Het is mij onduidelijk wat het verband is van Tocqueville’s redenering hier met het voorgaande. Wellicht mist er een schakel in de redenering, doordat een deel van de gedachtengang in het werk van Tocqueville neit wordt aangehaald. ### Ter bespreking 1. Waar en hoe zie je in de samenleving de in dit hoofdstuk beschreven ontwikkelingen terug? 2. Wat is de rol van de kerk in deze ontwikkeling? 3. Hoe als kerk een tegencultuur te vormen tegen doorgeschoten individualisering?
H20 Welke moraal?
Globalisering heeft ons kennis doen maken met een variëteit aan culturen met een eigen moraal. De ons bekende moraal blijkt niet universeel te zijn.
De moraal in een westerse cultuur is veelal een moraal die als ‘dun’ wordt aangemerkt, dat wil zeggen van een hoog abstractieniveau en algemene beschrijvingen van goed en fout. Een ‘dikke’ cultuur daarentegen is concreet en specifiek.
Sacks beschrijft een diversiteit aan voorbeelden van culturen met een’dikke’ moraal (p. 293-297). Cultuur in een maatschappij is niet een vastliggen iets, historische ontwikkelingen leiden tot veranderingen in de cultuur en de daarmee verbonden moraal. Zo leidt de opkomst van gebruik van smartphones en sociale media tot een cultuur waarin naar buiten gerichte zelfpresentatie de plaats inneemt van persoonlijke sociale contacten met alle gevolgen vandien, zoals toename van angststoornissen.
Zie p. 299 1e alinea voor samenvatting van p.288-298.
Betekent de diversiteit aan ‘moralen’ dat moraal slechts een kwestie van kiezen is? Sacks betoogt dat dit te kort door de bocht is. Kiezen voor een moraal betekent deze moraal eigen maken, interneren en andere keuzes uitsluiten. Een mraal kiezen en daarnaar leven betekent niet neerkijken op een andere moraal.
Ter bespreking
- Heb je ooit naar moraal gekeken als het maken van een keuze en daarvoor gaan?
- Hoe lost wat in dit hoofdstuk beschreven wordt de problemen van een interculturele samenleving op? Leidt dit niet juist tot segregatie? Bednek hierbij hoe Sacks als chabad rabbijn in het leven staat; kunnen wij daar wellicht iets van leren?
- Evert van de Poll zegt in zijn boek ‘Door de wereld gaat een woord’ dat chrsitendom de kleur van een cultuur kan aannemen. Eens?
- Had je eerder gehoord van verschil tussen ‘dunne’ en ‘dikke’ moraal? waar ben je zelfd door gevormd, een ‘dunne’ of een ‘dikke’ moraal?
H21 Religie
De vraag waar het in dit hoofdsuk omgaat is of een samenleving moreel kan zijn zonder religie. Deze vraag klemt omdat westerse maatschappijen steeds meer seculier worden terwijl religie gezien werd als het morele cement van het samenleven. Religie is niet de enige factor die tot moreel altruïstisch gedrag leidt, zoals in eerdere hoofdstukkenis besproken (zorg voor degenen met wie een mens genetisch verwant is, wederkerig altruïsme binnen de groep). De bijbel erkent deze mechanismen ook, en mensen worden hierop ook beoordeeld. Denk aan Kaïn en Abel, Sodom en Gomorra, de Egyptische vroedvrouwen. Deze voorbeelden laten zien dat er volgens de bijbel een universele moraal is, de stem van God inhet hart van de mens, buiten de expliciete wetten die de bijbel geeft.
Dat er meer nodig is dan dat, is omdat de regels die op basis van deze universele moraal ontwikkeld worden - ‘behandel de ander zoals je zelf behandeld wilt worden’ en ‘behandel de ander zoals hij jou behandelt’ - niet werken in grote groepen. Zo heeft zich uit uit noodzakelijkheid religie ontwikkeld, allereerst in polytheïstiche vormen. Het monotheïsme betekent een radicale breuk met deze vormen van religie, zeker het bijbels monotheïsme waarin de mens beelddrager van God is. Niet de samenleving, maar het individu staat centraal. Het individu en daarmee de samenleving, is niet onderworpen aan lot en bestemming, maar kan veranderen. Dat veranderrt de kijk op geschiedenis van de idee van geschiedenis als circulair naar geschiedenis als lineair, er kan ontwikkeling zijn. Uniek is ook de visie op heersers, niet langer zijn zij (half)goden, maar mens onder de mensen, onderworpen aan dezelfde wetten en dezelfde God. De bijbelse visie op mens en maatschappij heeft de moderne westerse maatschappijen gevormd. En de vraag is of deze maatschappijen zonder de Godsdienst die hen gevormd hebben kunnen voortbestaan.
Daartegenover staat dat het belang van religie door diverse wetenschappers wordt onderschreven, daarvoor hoeven ze niet gelovig te zijn. Kerkgangers blijken altruïstischer ingesteld: ze doneren aan goede doelen, zijn vaker bloeddonor en helpen eerder daar waar hulp nodig is. Ook zijn ze vaker als vrijwilliger actief en maatschappelijker betrokken. Kerk- en synagogebezoek blijkt een sterke positieve samenhang te vertonen met altruïstisch gedrag, sterker dan indicatoren als opleiding, inkomen, leeftijd en geslacht. De samenhang betreft niet zozeer de godsdienstige overtuiging, maar vooral de frequentie van kerkbezoek. De gemeenschap stimuleert de altruïstische eigenschappen. Anderen verklaren het gedrag niet uit gemeenschapsvorming, maar voortkomend uit het geloof dat God alles ziet. Mensen die zich in de gaten gehouden weten, gedragen zich socialer (zie p.315-317 voor voorbeelden).
Het geloof in God die alles ziet is afgenomen, maar feit blijft dat de mens die zich bespied weet, socialer gedrag vertoont. Het in de gaten gehouden worden gebeurt nu door camera’s en verzamelen data. Het risico dat dit met zich brengt in handen van kwaadwillende overheden, organisaties is duidelijk.
Tot slot is het menselijk om bij beslissingen op korte termijn te denken. Voor politici is secularisatie daarmee verlies. Want juist geloof in God die tijd en ruimte overstijgt overtuigt mensen offers te brengen waar zij niet zelf de vruchten van plukken.
Conclusie (p.319, 3e alinea)
*Godsdienst heeft dus echt iets toe te voegen aan het debat en aan de samenlevong, ongeacht de metafysische grondslagen. Het vormt gemeenschappen. Het bevordert gezagsgetrouwheid. Het helpt ons op lange termijn te denken. Op zijn simpelst gezegd wekt de religieuze mentaliteit op tot transcendentie. Ze verlost ons van de eenzaamheid. Ze beukt barsten in het pantser van de individualiteit en breekt ons open voor anderen en voor de wereld.
Opmerking
Op p.306 2e alinea geeft Sacks een voorbeeld van een groep, de Hazda in het noorden van Tanzania, die als kleine groep zijn blijven voortbestaan. Onderzoekers vonden bij deze stam niets wat op religie lijkt in de zin zoals wij dat kennen. Hiermee onderbouwt Sacks de bewering dat religie is ontstaan uit de noodzaak van een gedeelde moraal in grote groepen. Komt over als anecdotisch bewijs.
Ter bespreking
- Wat vind je van de benadering van religie/godsdienst waar vanuit diverse wetenschappen het nut wordt aangetoond en de ontwikkeling ervan welhaast wordt beschreven als een evolutionair gebeuren?
- Herken je het socialer gedragen als je bespied wordt (snelheidscontroles, geven van donaties etc.)?
- Het ‘bespieden’ kan en gebeurt nu op grote schaal door dataverzameling o.a. van ons betaal-, surf-, koop-, verplaatsingsgedrag.
- Welke risico’s zijn hieraan verbonden?
- Is het nut het nemen van deze risico’s waard?
- Is er wel een alternatief?