Inleiding boek Moraal

Dit inleidende hoofdstuk beschrijft de situatie waarin de westerse wereld in de 21ste eeuw terecht is gekomen. Werd er na de val van de Berlijnse muur gedacht dat het westerse maatschappijmodel wereldwijd uitgerold zou worden, inmiddels is men daar van teruggekomen. De problemen waarvoor de westerse wereld zich gesteld ziet stapelen zich op:

  1. (p.19-22) populisme in de politiek.
  2. (p.22-24) toenemende drugsproblematiek en daarmee samenhangende toename van depressiviteit.
  3. (p.24-25) de zich verdiepende kloof tussen de rijke en zich verrijkende elite en de arbeiders op de werkvloer en de daarmee samenhangende ontwikkeling van uitbesteden van laag betaald werk met alle demografische gevolgen in het westen; de impact van de ontwikkeling van AI, waarvan we nog aan het begin staan, is nu nog niet te overzien.
  4. (p.26-27) de vrijheid van meningsuiting in academische instellingen staat onder druk, uitingen die als beledigend worden ervaren worden verboden zelfs ten koste van waarheidsvinding

(p. 27-31) De samenhang tussen deze ontwikkelingen ligt in de culturele klimaatverandering die het westen doormaakt / doorgemaakt heeft. Een maatschappij kent drie pijlers: de economie, de staat, de moraal. De moraal is een set gedeelde waarden en normen, waardoor het ‘wij’ centraal staat in plaats van het ‘ik’. Een gedeelde moraal schept vertrouwen en maakt dat een samenleving met een minimum aan dwang kan functioneren. Een gedeelde moraal is essentieel voor een vrije samenleving. Eeuwenlang was dit een algemeen geaccepteerd uitgangspunt. In de jaren na 1960 is dit veranderd; door diverse ontwikkelingen - (1) de liberale revolutie van de jaren 60, (2) de economische revolutie van de jaren 80, (3) de technologische revolutie vanaf de jaren 90 - is het ‘zelf’ centraal komen te staan in het denken over moraal. Dit komt tot uitdrukking in nieuwe begrippen als autonomie, individualisme, persoonlijke ontwikkeling, zelfexpressie, eigenwaarde.
Een onderliggende oorzaak van de huidige situatie betreft het toepassen van een principe uit de economie, outsourcing, op de moraal. Ook in de economie is dit een gevaarlijk principe indien de risico’s van outsourcing bij een ander worden gelegd, zo leren wij van de bankencrisis in 2007/2008. Dit probleem van het leggen van de risico’s bij de ander manifesteert zich ook daar waar anderen de gevolgen moeten dragen van verkeerde morele/ethische keuzes, bijvoorbeeld de kinderen in een vechthuwelijk. Echter moraal kan niet worden uitbesteed omdat het afhankelijk is van ons allemaal (p. 33).
Moraal vormt de ruggegraat van een maatschappij, outsourcing van moraal naar economie en politiek is een onmogelijkheid. Alleen al omdat de wetmatigheden van de economie diametraal staan op die van de moraal. Economie zegt dat als je uitdeelt je minder overhoudt, moraal zegt dat uitdelen leidt tot meer overhouden. Zonder moraal wordt politiek tot het koste wat het kost opkomen voor de belangen van je eigen groep. De markt en de politiek kennen bovenal competitie, de moraal kent bovenal samenwerking. In een maatschappij die gegrond is op een gedeelde moraal zal dat zichtbaar zijn in de politiek en in de economie, omdat het algemeen belang prefeleert boven individuele en subgroep belangen.
Hoewel de problemen voortkomend uit het loslaten van een objectieve moraal groot en desastreus zijn, is het niet nodig te wanhopen. Zoals de natuur krachten in zich bergt om te herstellen wat beschadigd en gebroken is, zo heeft de mensheid dat ook (p. 36).

Citaat
(p. 37 2e alinea) Als we switchen van een ‘ik’-politiek naar een ‘wij’-politiek, herontdekken wij die transformerende, contra-intuïtieve waarheden: dat een natie sterk is als ze zorgt voor de zwakken, dat ze rijk wordt als ze zorgt voor de armen, dat ze onkwetsbaar wordt als ze zorgt voor de kwetsbaren. Als de toekomst van de democratie ons na aan het hart ligt, moeten wij op zoek naar dat sentiment van gedeelde moraal. Het verbindt ons in een alliantie van wederkerige compassie en zorg. Er bestaat geen liberty zonder moraal, geen freedom zonder verantwoordelijkheid, en geen levensvatbaar ‘ik’ zonder een ondersteunend ‘wij’.

Vragen bij Inleiding

  1. Is het na het lezen van dit hoofdstuk duidelijk waar dit boek over gaat?
    • Wat is het probleem / zijn de problemen dat / die Sacks signaleert?
    • Wat ziet Sacks als oorzaak hiervan?
    • Wat maakt Sacks optimistisch als het gaat om een uitweg uit de geschetste problemen?
    • Zijn de hoofdgedachten van Sacks je duidelijk? Bedenk overigens dat veel van wat in de Inleiding gezegd wordt in het boek verder wordt uitgewerkt.
  2. Vragen, opmerkingen, kanttekeningen bij dit hoofdstuk?
  3. Wat bedoelt Sacks te zeggen met de alinea over outsourcen van geheugen (p. 31-32)? Wat is verband met voorgaande?