I Goed en kwaad als verwijzing naar de zin van het heelal
1. De wet van de menselijke natuur
Uit ruzies die mensen maken en de argumenten die daarbij gebruikt worden, kan geconcludeerd worden dat er normen voor wat goed en fout is zijn, die universeel zijn. Dit is wat verstaan wordt onder de Natuurwet, een universeel stelsel van normen/waarden waar wij het over eens zijn dat die voor elk mens geldend zijn. Er zijn weliswaar culturen met verschillende normen over goed en kwaad, als je ze naast elkaar legt blijft er een kern over waar overeenstemming over is, de Natuurwet.
Het verschil met natuurwetten zoals wij die kennen is, dat met betrekking tot de Natuurwet de mens een keuze heeft er wel of niet aan te voldoen.
Naast dat deze Natuurwet bestaat is het even zo duidelijk dat geen mens zich daaraan houdt. Met andere woorden, geen mens gedraagt zich zoals hij vindt dat anderen zich moeten gedragen.
Kort samengevat: alle mensen kennen de Natuurwet en houden zich er niet aan. Samenvatting in Lewis’ woorden (laatste alinea hoofdstuk 1):
Ziedaar de twee dingen die ik wilde zeggen — ten eerste dat mensen overal ter wereld rondlopen met de merkwaardige gedachte dat ze zich op een bepaalde manier behoren te gedragen, een gedachte die ze niet goed kwijt kunnen raken; ten tweede dat ze zich in werkelijkheid niet op deze manier gedragen. Ze kennen de Natuurwet; en ze breken de Natuurwet. Deze twee feiten vormen de basis van ieder helder denken over onszelf en het universum waarin we leven.
Opmerkingen
In het boek De afschaffing van de mens eveneens van C.S. Lewis is een bijlage opgenomen waarin Lewis voorbeelden geeft van universele normen uit diverse culturen.
Ter bespreking
- Wat spreekt je aan in dit eerste hoofdstuk?
- Waar zet je vraagtekens bij?
- Ben je met Lewis van mening dat er een Natuurwet is die geldig is voor alle mensen van alle tijden en plaatsen?
- Citaat op wikipedia pagina over Natuurwet in de ethiek: Zo wees ook de Zwitserse theoloog Karl Barth (1886-1968) de natuurwet radicaal af, omdat ethische normen volgens hem niet zijn af te leiden uit de natuur, maar alleen uit de openbaring van Jezus Christus. Beweert Lewis dat de Natuurwet uit de natuur is af te leiden?
Aanvullende teksten
- Op deze website van de KRO-NCRV staat een beknopte uitleg door wie het begrip Naturwet is geïntroduceerd en wat daarmee bedoeld wordt
- Op nl.wikisage.org staat een beknopt artikel over hoe door de tijd heen vanuit verschillende achtergronden aan wordt gekeken tegen het bestaan van een Natuurwet
2. Tegenwerpingen
Een algemene Zedenwet (Natuurwet) is iets anders dan kudde-instinct. Dat blijkt bijvoorbeeld als twee tegenstrijdige instincten zich opdringen (bijv. iemand helpen met alle risico’s van dien of wegkijken) en een mens weet wat de juiste keuze is in die situatie. Het is de Zedenwet die aangeeft wat de juiste keuze is. Ook dat het moed kost het goede te kiezen geeft aan dat er een norm buiten onszelf is. Een derde argument is dat een menselijk instinct volgen in de ene situatie juist kan zijn en in een andere juist niet. Het instinct bepaalt dus niet wat juist is. Er is ook geen enkel instinct dat absoluut en ten alle tijde juist is om te volgen.
De Zedenwet is ook niet een menselijk bedenksel omdat het we ons als van jongsaf is aangeleerd. Dat iets is aangeleerd, kan betekenen dat het afspraken betreft die ook anders gemaakt kunnen worden, maar kan ook behoren tot de categorie absolute waarheid. Dat de Zedenwet behoort tot absolute waarheid kan worden afgeleid uit (1) de overeenkomsten tussen wat als goed en fout wordt gezien in verschillende tijden en culturen (zie I.1) en (2) het gegeven dat niet alle morele systemen als gelijkwaardig worden gezien.
Ter bespreking
- Wat spreekt je aan in dit hoofdstuk?
- Waar zet je vraagtekens bij?
- Op p.26 betoogt Lewis dat het feit dat we spreken van morele vooruitgang erop wijst dat niet alle verzamelingen denkbeekden gelijkwaardig zijn. Is dit werkelijk een steekhoudend argument voor het bestaan van een Zedenwet? Wat in de Westerse liberale maatschappij als vooruitgang wordt beschouwd - zoals toename van welvaart, autonomie van de mens - kan vanuit bijbels gezichtpunt niet als zodanig worden beschouwd. Hoe verhoudt de redenering van Lewis zich hiertoe?
3. De Wet bestaat echt
Wetten uit de natuurkunde zijn in feite wetmatigheden, die zeggen hoe de dingen in de natuur gaan. De Natuurwet, de wet die zegt hoe mensen zich zouden moeten gedragen, is anders. Deze geeft aan wat fatsoenlijk gedeag inhoudt en van mensen verwacht wordt, maar niet wat mensen in werkelijkheid doen.1 Dat het om meer gaat dan ‘de ander doet iets dat mij niet goed uitkomt’, blijkt uit voorbeelden waarbij gedrag dat een mens niet goed uitkomt de ene keer niet als problematisch wordt ervaren en een andere keer wel of uit gedrag dat iemand op zich als slecht wordt beoordeeld, die iemand toch goed uit kan komen (voorbeelden zie p.31). Beoordeling van gedrag als wel/niet fatsoenlijk wordt niet bepaald door wat de beoordelaar goed uitkomt.
De reden om fatsoenlijk gedrag te vertonen kan ook niet zijn dat het de maatschappij waarin de mens leeft ten goede komt. Dit is namelijk de definitie van fatsoenlijk gedrag, niet de reden ertoe.2
Samenvattend: het besef dat mensen hebben van een Zedenwet en wat ze niet uit het hoofd kunnen zetten, laat zien dat deze Zedewet een realiteit is. Daarbij is het niet een subjectieve fatsoensnorm van gewenst gedrag met het oog op persoonlijk gewin.
Ter bespreking
- Wat spreekt je aan in dit hoofdstuk?
- Waar zet je vraagtekens bij?
- Geen mens gedraagt zich zoals de Natuurwet vraagt (p.30). Betekent dit dat een mens blijkbaar aan een wet(matigheid) (een soort van natuurkundewet) gebonden is, vergelijkbaar met wat wij uit de natuurkunde kennen?
- Los van een christelijke levensovertuiging: toont Lewis in dit hoofdstuk overtuigend eht bestaan van een Zedenwet aan?
4. Wat er achter de Wet zit
De vraag in dit hoofdstuk is waar de Natuurwet vandaan komt. Dat roept een onderliggende vraag op naar wat het heelal is. Is het heelal een gevolg van een serie toevalligheden waardoor leven zich heeft ontwikkeld tot menselijk leven (de materialistische visie)? Of is er sprake van een denkend verstand dat verantwoordelijk is en wezens heeft voortgebracht die ook kunnen denken (de religieuze opvatting)?3 Beide opvattingen zijn van alle tijden. De wetenschap kan, dat is inherent aan wat wetenschap is, geen antwoord geven op de vraag welke opvatting de juiste is.4 Als er ‘iets achter zit’, dan zal het ofwel voor mensen geheel onbekend blijven ofwel zich langs andere weg bekend maken. Over één aspect van het heelal weten mensen wel meer en wel vanuit eigen ervaring: er bestaat een universele zedenwet, niet door mensen gemaakt, waar mensen weet van hebben. Het ontstaan van deze wet is niet te ontdekken van buitenaf, de mens leeft er immers niet naar.
De vraag naar het ontstaan van het heelal is niet op basis van empirische wetenschap te beantwoorden. De enige manier waarop wij zouden kunnen verwachten dat die macht zich vertoont is als een invloed of verordening binnen in onszelf die probeert ons een bepaald gedrag bij te brengen. En dat is nu precies wat we binnen onszelf vinden. Is dit niet verdacht? In het enige geval waarin je antwoord kunt verwachten luidt het antwoord bevestigend; en in andere gevallen, waarin je geen antwoord krijgt, zie je ook waarom niet (p37). Het bestaan van een universele zedenwet is daarmee een belangrijk argument voor het religieuze ontstaansmodel van het healal. Het gaat hierbij om een denkend verstand dat achter de dingen zit, het gaat nog niet over de God van de Schrift.
Ter bespreking
- Kun je de redenering van Lewis bij bespreking van de twee modellen voor het ontstaan van het heelal en zijn argumenten voor het religieuze model volgen?
- Wat spreekt je aan in dit hoofdstuk?
- Waar zet je vraagtekens bij?
- p.38 einde 2e alinea Eén waarschuwing nog. Bij het praten over God zijn er in de afgelopen honderd jaar heel veel zoete broodjes gebakken. Daar doe ik niet aan mee. Dat mag u allemaal schrappen. Enig idee waar Lewis op doelt met die ‘zoete broodjes’?
5. Er is reden tot ongerustheid
Conclusie tot heden: er is een universele zedenwet en Iemand of Iets buiten het heelal die daarachter zit. Dit hoofdstuk gaat over zien wat we op eigen kracht over deze Iemand te weten kunnen komen (p.41) zonder te luisteren naar een religieus geschrift of de leer van een religie.
Ter bespreking
extra voetnoot↩︎
In Niet in Gods Naam legt Sacks uit dat groepen waar onzelfzuchtig gedrag de norm is meer kans hebben te overleven dan groepen waarin dat niet het geval is; daarmee is onzelfzuchtig gedrag ook een vorm van welbegrepen eigenbelang, het is namelijk ook eigenbelang om tot een groep te behoren die een grote overlevingskans heeft. Sacks verklaart moreel gedrag uit overlevingsdrang van een groep, Lewis uit het bestaan van een universele morele Wet. Daarbij ziet Sacks overigens altruïstisch gedrag binnen groepen, niet naar andere groepen toe. Lewis heeft het over normen waar ieder mens zich van bewust is. Lewis zegt daarmee impliciet dat een mens zich ook bewust is van onjuist gedrag als het gedrag tegen de universele Wet is naar mensen buiten de eigen groep.↩︎
op p.38-39 merkt Lewis op dat er nog een derde visie is die tussen beide genoemde visies inligt; hij gaat daar kort in op deze visie van Scheppende Evolutie, en wijst deze na beknopte argumentatie af↩︎
Op p.35 schrijft Lewis En let ook op het volgende: welke opvatting de juiste is laat zich niet vaststellen door middel van wetneschap in de gewone zin van het woord. De wetenschap werkt met experimenten. Zij bekijkt hoe de dingen zich gedragen. Iedere wetenschappelijke uitspraak, hoe ingewikkeld hij er ook uitziet, houdt uiteindelijk zoiets in als: ‘In die en die nacht om 2.20 uur richtte ik deze telescoop op dat gedeelte van de hemel en zag toend dit,’ of ‘Ik deed iets van dit stofje in een vat en verhitte het tot die en die temperatuur, en toen gebeurde dit.’ Wat Lewis hier beschrijft is empirische wetenschap, ontwikkeling van theorie in wiskunde werkt anders. Wiskundige modellen ontstaan in de studeerkamer en kunnen gebruikt worden om wat in de empirische wetenschap wordt waargenomen te beschrijven. Modellen kunnen ook de empirische wetenschap op andere wijze behulpzaam zijn: ‘Als dit model de werkelijkheid beschrijft dan zou dat waargenomen moeten kunnen worden.’ Lewis lijkt deze manier van redeneren toe te passen als hij schrijft (p.37): De enige manier waarop wij zouden kunnen verwachten dat die macht zich vertoont is als een invloed of verordening binnen in onszelf die probeert ons een bepaald gedrag bij te brengen. En dat is nu precies wat we binnen onszelf vinden. Is dit niet verdacht? In het enige geval waarin je antwoord kunt verwachten luidt het antwoord bevestigend; en in andere gevallen, waarin je geen antwoord krijgt, zie je ook waarom niet. Hij toetst hier in feite het religieuze model aan wat verwacht mag worden als dit model juist is, de empirische bevinding van het bestaan van een universele Wet bevestigt het religieuze model.↩︎