Conclusie

Rosen

In een laatste hoofdstuk trekt Rosen een aantal conclusies uit de gevoerde discussie. Enkele citaten ter bespreking.

Over de waarheidsclaim van het christendom
(p.187 3e alinea) Toch vinden we een onoverbrugbare kloof in het hart van dit debat, namelijk de christelijke overtuiging dat het christendom niet alleen de absolute en exclusieve waarheid in pacht heeft, maar ook dat haar interpretatie van de Schrift de enige juiste is.

Over het stellen van de mondelinge leer boven de Schrift
(p.188 2e alinea) Natuurlijk mogen christenen, net als iedereen, hun eigen mening hebben over de nadruk die het Rabbijns Jodendom legt op het belang van de mondelinge traditie. Ik wil echter benadrukken dat wij deze focus niet zien als het “krachteloos maken” van de geschreven Torah, maar veel meer als een uitleg ervan.

Over Christendom
(p.189 3e en 4e alinea) R.T. Kendall suggereert dat “het uiteindelijk geen verschil maakt” welke Schriftplaats ik ook aanhaal - of het nu uit de boeken van Mozes is of uit de Profeten - omdat dit voor mij “gewoon niet voldoende gezag heeft”. Maar ik zou juist het tegenovergestelde willen beweren: zonder een christelijke ervaring is er in de teksten die hij aanhaalt absoluut geen objectieve basis voor de christelijke geloofsovertuiging. In feite maakt ook het christendom gebruik van een ‘mondelinge traditie’ als sleutel tot het verstaan van de Bijbel. Die ‘mondelinge traditie’ bestaat uit het geloof in Jezus en de manier waarop christenen dit beleven. Deze geloofsbeleving wordt gebruikt om de teksten zo uit te leggen dat zij lijken te zeggen wat het christendom er in wil lezen.
In feite zijn zowel het Rabbijns Jodendom als het christendom ontstaan vanuit een bepaalde interpretatie van de Hebreeuwse tekst van de Büjbel. Die tekst is voor beiden dezelfde, maar onze interpretatie ervan verschilt. Ik zou het fijn vinden als we in staat zouden zijn dit te erkennen en te respecteren. Ik zou zelfs gezamenlijk willen naden- ken over de mogelijkheid dat er een goddelijke bedoeling schuilgaat achter het bestaan van onze verschillende (maar ik zeg liever: parallel lopende) wegen naar die ene waarheid. Ik ben ervan overtuigd dat zo’n besef voor beiden verrijkend en verlichtend zou zijn.

Over de dialoog tussen Joden en christenen
(p.193, 2e alinea) Dit is geen gemakkelijke opgave voor mensen die geloven dat zij hun eigen geloofsovertuiging naar anderen moeten uitdragen. Er is echter één grote valkuil die veel schade kan toebrengen aan de oprechte pogingen van christenen om vrede in het Midden-Oosten te brengen: het gevoel bij Joden en moslims dat achter hun inzet een exclusieve christelijk-theologische agenda schuilgaat. Dus mensen zoals R.T. die een brandend verlangen hebben om anderen te overtuigen van hun geloof en die tegelijk graag vredestichters willen zijn, zullen moeten kiezen welke rol het best bij hen past.