Brief 6

Kendall aan Rosen

Kendall begint deze brief met het bespreken van een vraag die Rosen bij een sabbathsmaaltijd bij Rosen thuis stelde, namelijk of het Jezus’ bedoeling was de rituelen zoals bij de sabbathsmaaltijd te vervangen. Zijn antwoord is bevestigend, in het bijzonder waar het de Pesachmaaltijd betreft. Jezus heeft met de instellingswoorden van het avondmaal, de rituelen van de Pesachmaaltijd vervangen. De oude gebruiken zijn daarmee niet langer een verplichting, hoewel er niets op tegen is als Joodse Messiaanse gelovigen zich eraan houden, mits beseft wordt dat het niet langer verplicht is. Essentieel is dat de wet - ceremonieel, civiel en moreel - vervuld is.

Terugkomend op de discussie over geloof merkt Kendall op dat het doen van geboden, geloof veronderstelt. Zonder geloof zou, bijvoorbeeld, toch niemand het gebod met betrekking tot de Pesachmaaltijd gehoorzaamd hebben? Het negeren van het gebod zou tot de dood geleid hebben, wat dus betekent dat geloof levensvoorwaarde is. Zo tonen ook andere voorbeelden - het volk dat in Mozes’ missie geloofde, de geschiedenis van de tien verspieders - het belang van geloof aan. Kendall verwijst hierbij opnieuw naar Habakuk 2:4, “de rechtvaardige zal door zijn geloof leven” als basis van het nieuwtestamentisch onderwijs over rechtvaardiging op grond van geloof (p.87).1 Hij leest ‘door zijn geloof’ als betrekking hebbend op Gods geloof/trouw.

Vervolgens gaat Kendall in op wat Rosen schreef over het herkennen van de Messias en vraagt of Rosen ervan uitgaat dat een Jood gered is, omdat hij Jood is en dat redding los staat van het herkennen van de Messias.

Een andere vraag betreft de leer van de opstanding en het leven na de dood. Volgt Rosen hierin de Farizeeën uit Jezus’ tijd, en zo ja, wat bepaalt de toekomstige bestemming van de mens?

Nogmaals komt Kendall terug op gebod om te geloven en schrijft dat een excuus om niet aan dat gebod te kunnen voldoen, voor God niet telt. Hij vraagt dingen van ons die wij niet voor mogelijk houden en die wij desondanks in geloof geacht worden te doen.

Samenvattend concludeert Kendall dat er drie belangrijke verschilpunten zijn, (1) het belang van geloof, (2) de aard van de Messias en (3) de aard van de zonde.

Opmerkingen

p.87, 3e alinea. Het was volledig gebaseerd op oudtestamentische beloften en hun vervulling door middel van 1) de persoon en de dood van Jezus en 2) het feit dat wij ons vertrouwen in ‘goede werken’ inruilen voor wat Jezus voor ons heeft gedaan. Wat zegt Kendall hier nu precies? Suggereert hij dat vanaf de tijd van het NT vertrouwen op goede werken ingeruild wordt, en dat in het OT daarop wel vertrouwd werd of moest worden? De volgende zin - Daarom wil ik stellen dat geloof,of het gebod om te geloven, zoals wij christenen dat zien, niets nieuws is. Het is geen nieuwtestamentische uitvinding, maar juist het hart van Israëls bestaan. - zegt iets anders. Maar dan suggereert hij dat Jodendom gekenmerkt wordt door vertrouwen op goede werken, een discutabele suggestie.

Ter bespreking

  1. Opmerkingen, vragen etc. over dit hoofdstuk.
  2. Herken je de drie verschillen tussen Jodendom en christendom die Kendall noemt?

  1. Kendall lijkt niet op de hoogte met de tekst uit de b.Makkot 24a (zie voetnoot bij brief04) waar de 613 geboden worden samengevat in dit ene vers uit Habakuk↩︎