Brief 11

Rosen aan Kendall

Rosen begint uit te leggen dat hij heeft geleerd niet negatief te reageren op degenen die hem willen bekeren. Hij verschilt hierin van de meeste Joden, want in het algemeen wordt bekeringsdrang ervaren als disrespect en het roept pijnlijke herinneringen aan de geschiedenis van Jodenvervolging vanuit het christendom op. Rosen begrijpt het dilemma voor Kendall, aan de ene kant de morele plicht ervaren Joden het evangelie te brengen en aan de andere kant zich bewust zijn van het pijnlijke verleden van de relatie Christendom-Jodendom.
Een Jood die in Jezus als Messas gelooft, kan volledig Jood blijven, zoals dat ook geldt voor Joodse aanhangers van anderen die zich in de loop van de geschiedenis als Messias hebben gepresenteerd (Bar-Kochba, Rabbi Schneerson). Rosen respecteert de invulling die het christendom aan het Messaiaschap heeft gegeven, maar ziet het daarmee wel als een nieuwe religie. Dus als Joden geloven in christelijke basisprincipes zoals de menswording, het verlossende offer aan het kruis en de drie-eenheid, zullen zij - als zij eerlijk zijn - toegeven dat deze ideeën onverenigbaar zijn met het normatieve Joodse onderwijs. Als Joden in deze ideeën geloven, zou het wel zo eerlijk zijn als zij er voor uitkomen christen te zijn. (p.146)

Rosen houdt zich niet bezig met hogere bijbelkritiek; zijn verstaan van de bijbeltekst wordt bepaald door de uitleg van de wijzen van Israel. Zo ziet hij in het bloed van het offerdier een symbool voor het leven, maar kent het geen verzoenende/vergevende kracht toe. Vergeving kan alleen bewerkt worden door oprecht berouw. Er is geen ruimte voor een plaatsvervangend offer in het rabbijnse jodendom (p.148).

Rosen gaat in op aantal teksten die Kendall aanhaalt - o.a. Psalm 110, Jesaja 9: 6 en Jesaja 53 - als Messiaans; Rosen leest deze teksten anders. Rosen beschouwt zichzelf meer als othoprax dan als orthodox; het gaat meer om een ‘correcte levenswandel’ dan om een ‘correct(e) geloof (overtuiging)’.

Rosens visie betekent niet een afwijzing van Kendalls geloof, hij accepteert dat Jezus een weg tot God kan zijn voor anderen. Menen dat er één juiste weg tot God bestaat, wijst hij af. Met begrip voor Kendalls standpunten, denkt hij niet dat zij wat standpunt betreft nader tot elkaar zullen komen. Dit laat onverlet het belang van deze dialoog die bijdraagt aan begrip vor elkaars theologische positie.

Ter bespreking

  1. Wat vind je van de manier waarop Rosen naar het christelijk geloof kijkt zoals hij dat in dit hoofdstuk verwoordt?
  2. p.143 3e alinea, noemt drie uitgangspunten voor een interreligieus gesprek:
    1. probeer altijd naar iemand te leren kijken, zoals hij naar zichzelf kijkt
    2. probeer andere geloofsgemeenschappen te zien door de ogen van de besten uit hun midden (en niet de slechtsten)
    3. laat ruimte voor ‘heilige afgunst’
      Is dit de manier waarop jij zelf een interreligieus gesprek aangaat / zou willen aangaan?
  3. (p.144-145) Wat is de juiste weg om te gaan in een interreligieus gesprek met een Joodse gesprekspartner, gegeven enerzijds de zendingsopdracht en anderzijds de door het christelijke verleden getekende scheiding tussen Jodendom en Christendom?