Brief 7

Rosen aan Kendall

Geloof is wel een belangrijk onderwerp in het Jodendom, maar het doen van Gods geboden gaat daar bovenuit. Het is moeilijk in te zien waarom iemand dat zou doen zonder geloof in God. Geloof op zichzelf, zonder daaruit volgende daden, heeft geen waarde.
Het begrip redding heeft een andere inhoud voor een gelovige Jood. Uitgaande van de christelijke idee ervan is het niet zo dat een Jood gered wordt omdat hij Jood is, maar omdat hij leeft naar de geboden. En dat zijn er voor een Jood meer dan voor andere mensen. Voor die anderen gelden de Noachitische geboden: verbod op afgoderij, moord, overspel, godslastering, diefstal en het eten van een nog levend dier naast het gebod om rechtspraak in te stellen en zich daaraan te onderwerpen. Wie daarnaar leeft heeft deel aan ‘de toekomende wereld’, de Joodse zienswijze op gered zijn.

Een mens is van nature goed. Onze keuzevrijheid maakt dat wij zondigen, bekering (teshoeva) redt onze ziel.

Geloof in leven na de dood, het voortleven van de ziel, is wezenlijk voor Rabbijns Jodendom. Hoe dit is hangt af van hoe wij hebben geleefd, vandaar de nadruk op daden.
Vanuit het verbond van God met het Joodse volk volgen grote verantwoordelijkheden voor dit volk, m.a.w. meer voorwaarden om deel te hebben aan de toekomende wereld dan voor niet-Joden. Daarbij gaat het Jodendom op grond van Gods grote liefde ervan uit dat het verspelen van je plaats in de toekomende wereld alleen op grond van een uitzonderlijk slecht leven gebeuren zal.

God heeft een verbond met Israel als collectief gesloten, daar maakt iedere Jood deel van uit. De eeuwige status van dit collectief als Zijn volk staat vast. Dat ontslaat de individuele Jood niet van de verantwoordelijkheid voor zijn eigen leven. Hoe dat is geleefd, bepaalt zijn bestemming.

Wat betreft de lichamelijk wederopstanding zijn er verschillende ideeën in het Jodendom, de hoofdstroom gelooft in een lichamelijke wederopstanding aan het eind der tijden, zoals de Farizeeën in Jezus’ tijd dat geloofden.
Voor een Jood is de Messias direct verbonden met het Messiaanse vergezicht van bevrijding van vijanden en einde aan de ballingschap. Jezus voldeed niet aan deze verwachtingen. Rosen veronderstelt dat ook Jezus op deze wijze naar Messiasschap gekeken heeft en wellicht Zelf verwachtte deze bevrijding voor Israel te brengen (p.100).

Rosens vragen aan Kendall.

  1. Heeft het geloof, christelijke uitgangspunten voor waar aannemen, reddende kracht?
  2. Hoe maak jij onderscheid tussen de geboden (ceremonieel, civiel, moreel)? Geboden kunnen toch meerdere doelen dienen (denk aan het shabbatsgebod dat ceremonieel en moreel is)?

In het Jodendom dienen alle geboden sowieso om de mens te verheffen; alle geboden staan in verband met heiliging/heiligheid, bewustzijn van God. Zo draagt het uitspreken van de zegen voor het nuttigen van het een of ander, bij aan dit voortdurende Godsbewustzijn. De geboden zijn geen last, maar een levensweg vol vreugde.

Ter bespreking

  1. p.98 2e alinea. Het is inderdaad één van de punten waarop het fundamenteel afwijkt van het christelijk onderwijs dat, als ik mij niet vergis, geloof ziet als iets dat een verlossende kracht heeft in zichzelf.
    Heeft Rosen hier gelijk, of vergist hij zich?
  2. Wat betekenen Gods geboden voor jou? Een last of een lust?
  3. Herken je de vreugde over Gods geboden die Rosen beschrijft?