Brief 12

Kendall aan Rosen
Kendall heeft zich nooit gerealiseerd dat bekeringsijver door Joden als pijnlijk en beledigend ervaren wordt en biedt zijn excuses hiervoor aan (p.154). Overigens ook niet-Joden staan niet welwillend tegenover bekeringsactiviteiten.
Bovendien, bekeringsijver richting Joodse (of niet-Joodse) mensen heeft niets met hoogmoed te maken. Ieder mens is zondaar en heeft de Here Jezus nodig.
Geloof is gegrond in de dood en de opstanding van Jezus en Hij is de enige weg naar de hemel, voor Jood en niet-Jood. Dat is de kern van Kendalls geloof. Juist Zijn opstanding maakt dat het hele getuigenis over Hem serieus genomen moet worden, inclusief de zendingsopdracht.
Voor een Jood is het heel goed mogelijk, Jezus als Messias te aanvaarden en Joods te blijven. De rabbijnse traditie kan een andere kant opgegaan zijn, maar op grond van de Tora en de daar beschreven offerdienst is het aanvaarden van Jezus als Offerlam een logische stap. Kendall poneert dat voor Rosen het zonder voorbehoud aanvaarden van de geschreven Tora ongeveer net zo’n grote stap is als Jezus als Messias aanvaarden. Rosens visie op de offerdienst, gebaseerd op middeleeuwse Joodse geleerden die veronderstelden dat het hele offersysteem vanaf het begin onvolmaakt was en een aanpassing aan wat bij omringende volken gebruikelijk was, bekritiseert Kendall als zijnde in strijd met wat voor het Jodendom ooit vanzelfsprekend was (p.159). Rashi betrok Jesaja 53 op het lijden van Israël, maar dat was pas in de 11e eeuw en week daarmee af van de Targoem Jonathan (1e eeuw) welke Jesaja 52:13 vertaalt als ‘Zie, mijn Knecht, de Messias, zal voorspoedig zijn; hij zal verhoogd en verheven worden, en hij zal zeer sterk zijn.’1 Het lijkt erop dat na de val van de Jeruzalem en de verwoesting van de tempel heeft in het rabbijnse Jodendom een verschuiving plaats gevonden met betrekking op de betekenis van de offers. Kendall vraagt Rosen of dit inderdaad het geval is. De verwachting van wat het werk van de Messias inhoudt die Rosen heeft, was ook de verwachting van Jezus’ volgelingen. De breuk hiermee kwam toen de discipelen Jezus voor zijn hemelvaarrt vroegen of Hij nu het koningschap in Israel zou herstellen en Hij antwoordde dat het niet aan hen was te weten hoe en wanneer dat precies in zijn werk zou gaan, maar dat zij de wereld in moesten gaan (Hand.1:6-7).

Opmerkingen

  1. p.154 2e alinea. Je uit de hoop dat ik mij ervan bewust zal zijn hoe pijnlijk het voor de meeste Joden is om “onderwerp van bekeringsdrang” te zijn. Ik moet eerlijk toegeven dat ik mij hier helemaal niet van bewust was - totdat ik jouw laatste brief las.
    Een ontboezeming die de vraag oproept: wat leren we eigenlijk nog bij een theologische opleiding?
  2. p.154 3e alinea. Israël (zowel het land als Gods bijzondere volk) heeft een unieke plaats in Gods hart en ook in Zijn plannen, met name in deze eindtijd. (Ja, ik geloof inderdaad dat wij in de eindtijd leven.)
    Vreemde theologisch positie: Israël neemt een belangrijke plaats in in Gods hart, met name in de eindtijd. Dat lees ik bij de profeten en in het NT toch anders.
  3. In dit hoofdstuk bekruipt mij, vooral in eerste deel, nu en dan het gevoel dat Kendall in dit zichzelf aan het verdedigen is door zichzelf te vergelijken met (karikatuur van) andere christenen?2 Een menselijke neiging overigens, maar dat rechtvaardigt het nog niet.

Ter bespreking

  1. Wat spreekt je in in deze brief wel/niet aan? Welke vragen roept de brief op?
  2. p.154 3e alinea. Ik schaam mij diep voor wat hen eeuwenlang door de zogenaamd christelijke kerk is aangedaan. Hoe zouden jullie ons kunnen vergeven?
    Is deze manier van spreken (‘zogenaamd christelijke kerk’) terecht? Distantieer je je zo als christen niet teveel van de christelijke kerk van alle eeuwen? Zie ook hierboven onder opmerkingen het tweede punt en de bijbehorende voetnoot.

  1. een Targoem is een Aramese (vrije) vertaling van een deel van de Tenach; de Targoem Jonathan bijvoorbeeld is een vertaling van de afdeling van de Profeten toegeschreven aan Jonathan ben Uzziel, een leerling van Hillel.↩︎

  2. zie bijvoorbeeld p.154 niet dat ik zelf op die manier met Joodse mensen ben omgegaan en even verder … wat hen eeuwenlang door de zogenaamd christelijke kerk is aangedaan. Op p.156 zulke christenen zullen dat vast niet doen waarbvij het ook nog eens onduidelijk is wie met zulke christenen bedoeld worden. Op p.156 Ik word soms over één kam geschoren met leeghoofdige biblebelt figuren, waarvan sommigen zelfs racistisch zijn, die claimen de Bijbel “van kaft tot kaft” letterlijk te nemen. Hoewel jij mij nooit zo hebt behandeld, word ik soms in één hokje geduwd en vergeleken met fundamentalistische moslims en zelfs ultraorthodoxe Joden. Sommigen durven zelfs te stellen dat dit soort mensen de wortel zijn van al het kwaad in de wereld. Sowieso een alinea waarvan het verband met voorgaande niet duidelijk is. Let hier ook op zinsnede … met fundamentalistische moslims en zelfs met ultraorthodoxe Joden.↩︎